EDDIE PALMIERI

Auteur : Hans van Rijswijk
Bron : Música Latina, nr. 2, nov./dec. 1981

In mei van dit jaar heeft de bekende pianist en orkestleider Eddie Palmieri een bezoek aan ons land gebracht. Dit zal echter veel mensen ontgaan zijn, gezien het feit dat er bij zijn concert <op 5 mei 1981> in Muziekcentrum Vredenburg in Utrecht slechts 500 toeschouwers kwamen opdagen, waardoor het concert naar de kleine zaal moest worden verplaatst.
          Enkele dagen later werd er nog een optreden in Nick Vollebregt's Jazzcafé in Laren gedaan, wat door de TROS-radio rechtsstreeks werd uitgezonden in het programma "Sesjun".
          Diezelfde week trad hij ook nog in Parijs en Brussel op voor respectievelijk 2000 en 1200 dol-enthousiaste toeschouwers.
          In juli j.l. zouden op het Northsea Jazz Festival in Den Haag meer mensen hebben kunnen kennismaken met de muziek van Palmieri, die in de salsa-wereld toch wel een aparte plaats inneemt, ware het niet dat het optreden op het laatste ogenblik om organisatorische redenen werd afgelast.
          Wij kunnen dan ook alleen maar hopen dat bij een volgend bezoek van Eddie Palmieri in Nederland meer mensen de weg naar de concertzaal weten te vinden, want zijn muziek verdient meer dan de 500 mensen die destijds naar Utrecht kwamen. Dit hebben wij tijdens de twee concerten van Palmieri, die wij tijdens ons verblijf in New York hebben bezocht, nog eens duidelijk ondervonden, ook al liet daarbij, vreemd genoeg, de publieke belangstelling eveneens te wensen over. Maar laten we nu eerst teruggaan in de geschiedenis.

De grote doorbraak kwam voor Eddie Palmieri in 1976, toen zijn elpee "The Sun Of Latin Music" een hoge notering verwierf in de jaarlijkse populariteitspoll van het blad Stereo Review en dezelfde plaat hem de eerste van twee Grammy Awards opleverde in de toen nieuw gevormde categorie Latin. Het was een lange weg geweest. Voor Latino's uit New York van Eddie's generatie was de muziek een manier om uit El Barrio, de Spaans sprekende wijk in New York, weg te komen. Zijn moeder zorgde ervoor dat hij uit de zuidelijke Bronx weg kon komen via de piano, waarmee hij op achtjarige leeftijd begon. "Ik hield niet van dat instrument, maar ik moest mijn lessen leren omdat ik anders van mijn moeder op mijn kop kreeg. De andere kinderen lachten mij uit omdat ik niet mee kon doen met baseball". Wat Eddie wel graag wilde was timbales spelen. Maar een paar optredens met zijn oom, die een gitaarband leidde, deden hem van gedachten veranderen. "Ik wilde zijn drums niet dragen. Ik zag mijn broer <Charlie Palmieri> altijd zo maar van zijn instrument weglopen en ik dacht, wacht eens even, ik kan beter naar de piano terugkeren!"
          Hij deed dat en met een zodanig resultaat, dat hij al snel de leider was van de St. Athanasius High School Band. Edie was toen vijftien jaar en speelde in deze band samen met mensen als Chickie Pérez (conga's), Orlando Marín (timbales) en Joe Quijano (maracas).
          Sinds 1955, toen hij zich aansloot bij een groep onder leiding van Johnny Seguí, houdt hij zich professioneel met muziek bezig. Hij kreeg ontslag bij die band wegens over-enthousiasme. "In de club zei men dat ik de piano stuk had gemaakt, omdat ik te hard op de toetsen had geslagen. Seguí zei tegen mij: "Of jij vertrekt of de band vertrekt, dus tot ziens". Het zou echter goed uitpakken omdat toen juist zijn oudere broer Charlie, die toen reeds een vooraanstaand pianist was, de band van Vicentico Valdés, voormalig zanger bij Tito Puente, verliet. Eddie nam Charlie's plaats in en speelde samen met kopstukken als congaspeler Mongo Santamaría, voordat hij naar de legendarische band van Tito Rodríguez overstapte, waar hij van 1958 tot 1961 speelde. In laatstgenoemd jaar begon hij met het formeren van zijn eigen orkest La Perfecta, dat het begin van zijn solocarrière inluidde.
          In die tijd was in New York de charanga ontzettend populair en het is dus begrijpelijk dat we in de bezetting van La Perfecta een fluitist tegenkomen. Opvallender is echter het gebruik van trombones, waardoor de muziek die de band produceerde door Eddie's broer Charlie gekscherend als "trombanga" werd betiteld. Het is nooit geheel duidelijk geworden of het nu Eddie Palmieri of de Portoricaanse bandleider Mon Rivera was, die voor het eerst trombones in de blazerssectie gebruikte. Het eerste succes voor Palmieri kwam met het nummer Muñeca van de derde elpee "Lo que traigo es sabroso".
          De laatste jaren van La Perfecta verliepen moeizaam, wat in 1968 resulteerde in het uiteenvallen van de band. "Ik hield de zaken gewoonweg niet in de hand. Problemen met geld, optredens die werden afgelast, etc. Aanwezig zijn voor een optreden was het enige dat ik nog voor elkaar kreeg. Alleen maar aanwezig zijn en wat geld verdienen om te eten. Zo ver was het toen met mij gekomen".
          Het feit dat Eddie Palmieri die periode te boven kwam mag opmerkelijk genoemd worden. Zijn strijd leidde niet alleen tot de Grammy Award, maar ook tot één van de opmerkelijkste soorten muziek in de Verenigde Staten. Deze muziek kan soms als avant gardistisch worden beschouwd, wat heel ongewoon is voor salsa, waar creativiteit altijd wordt verbonden aan een sterk gevoel voor traditie; je hoort dan de piano bespelen op een manier alsof McCoy Tyner werken van Claude Debussy uitvoert. Daarnaast kan de band van Eddie ontzettend swingen met plotselinge vlijmscherpe akkoorden van de blazerssectie. Nog een opvallende tegenstelling: Deze progressieve musicus heeft een ongekend enthousiasme voor het verleden van de Latin. "Degenen die in de jaren dertig en veertig platen opnamen, zijn de vaders van de Latin", zegt hij. Eddie Palmieri ziet in zijn muziek kans om tegenstellingen tussen heden en verleden te combineren. Niet alleen houdt Eddie zich met experimentele muziek en funk bezig, hij schrijft ook traditionele swingende nummers.
          Deze cross-over is voor Eddie Palmieri niet nieuw. Hij had dit al eerder gedaan, namelijk in 1973 met een groep genaamd Harlem River Drive. Ook toen probeerde hij verschillende muziekstijlen, waarbij Afrikaanse invloeden een grote rol speelden, te combineren. Het probleem was toen dat Eddie zijn tijd vijf jaar vooruit was, waardoor Harlem River Drive een voortijdige dood stierf. Goed beschouwd doet Eddie tegenwoordig nog steeds hetzelfde, echter nu met meer succes!

In 1979 had er bijna een grote omwenteling in de muzikale loopbaan van Eddie plaatsgevonden. Op 1 september 1979 werd tijdens het Salsa Festival in New York aangekondigd dat zijn broer, die zelf een band leidde, deze band zou verlaten. Even later verschenen Eddie en Charlie samen op het podium en gaven voor 20.000 toeschouwers in de Madison Square Garden het debuutconcert van "The Brothers Palmieri". De volgende dag werd het, opnieuw voor 20.000 toeschouwers, nog eens dunnetjes overgedaan. Alles duidde erop dat deze samenwerking definitief zou zijn, totdat in oktober van datzelfde jaar Charlie plotseling besloot om New York te verlaten en zich op Puerto Rico te vestigen. Wanneer de broers samen zouden zijn blijven spelen, zouden er waarschijnlijk toch wel problemen zijn ontstaan. De New Yorkse clubs konden ze niet meer betalen en het aantal optredens zou sterk zijn teruggelopen. Na zijn vertrek naar Puerto Rico verklaarde Charlie dat hij tijdens de korte samenwerking met zijn broer nog minder verdiende dan 25 jaar eerder met zijn eigen orkest. Ook muzikaal bleken de beide broers niet voor de volle honderd procent op hetzelfde spoor te zitten.

Een van de grootste successen die Eddie Palmieri heeft geboekt is het nummer "Adoración" van de elpee "Sentido" uit 1973, dat heden ten dage nog steeds live ten gehore wordt gebracht. Veel succes had hij ook met de elpee "The Sun Of Latin Music" uit 1974. In 1976 kreeg hij de "Momo de oro", de hoogste muzikale onderscheiding die je in Venezuela kunt krijgen. Deze werd hem bij het 400-jarig bestaan van Caracas uitgereikt.
          Palmieri heeft in verschillende bezettingen van zijn orkest met mensen gewerkt als de violist Alfredo de la Fe, saxofonist Mario Rivera, bassist Andy González en de percussionisten Jerry González en Manny Oquendo. René Hernández, de enkele jaren geleden overleden pianist van Machito, heeft veel voor Palmieri gearrangeerd. Tenslotte heeft Eddie nog een tweetal elpees in samenwerking met Cal Tjader gemaakt.

De auteur is in de gelegenheid geweest uitgebreid met Eddie Palmieri te spreken en uit dit gesprek kwamen nog enkele interessante en onverwachte dingen naar voren:

HvR
Toen je eerder dit jaar in Europa was bestond de band uit elf personen en nu uit vijftien. Vanwaar deze uitbreiding?

EP
De band die ik nu heb, heb ik altijd al willen hebben. Het zijn zo ongeveer de beste mensen die je bij elkaar kunt krijgen. In vergelijking met mei van dit jaar <1981> is vooral de blazerssectie uitgebreid. Deze bestaat nu uit zeven personen: drie trompettisten, twee trombonisten en twee saxofonisten. Momenteel werk ik nog met drie zangers, maar dit zal binnenkort tot één worden teruggebracht. En met die ene bedoel ik dan Ismael Quintana. Enkele van de blazers zullen dan de coro's gaan zingen. De definitieve bezetting wordt dan: Victor Paz, Larry Moses en Charlie Camilleri, trompet; Barry Rogers en Jerry Chamberlain, trombone; Ronnie Cuber en Bob Mintzer, saxofoon; Ray Romero, bongó; Charlie Cotto, timbales; Daniel Ponce, conga's; Polito Huertas, bas en Ismael Quintana, zang.

HvR
Op je nieuwe elpee worden enkele nummers door Cheo Feliciano gezongen. Ga je ook met hem op tournee?

EP
Ja, het eerste concert met Cheo geven we op 16 oktober <1981> in Puerto Rico. Vervolgens gaan we naar Venezuela en Santo Domingo, om daarna weer naar Puerto Rico terug te keren, om aldaar het slotconcert te verzorgen van een drie weken durend festival. We treden daar dan waarschijnlijk voor zo'n 10.000 toeschouwers op.

HvR
Je nieuwe plaat is op het Bárbaro-label, een sub-label van Fania, uitgebracht. Waarom ben je naar Fania gegaan?

EP
Ik stond vroeger onder contract bij Coco, maar zij brachten destijds "Unfinished Masterpiece" uit. Een plaat waar ik niet achter kan staan, omdat ze die al uitbrachten terwijl hij volgens mij nog lang niet klaar was; vandaar ook de titel. Ik wilde voor Coco dan ook geen platen meer maken, maar ik stond nog enkele jaren bij ze onder contract. In die tijd hebben ze me nog een keer aan CBS uitgeleend, zodat ik op het Epic-label de plaat "Lucumí, Macumba, Voodoo" kon maken, een plaat die zeer slecht verkocht is. Nu dat contract is afgelopen ben ik naar Fania gegaan en heb daar een plaat gemaakt, die de eerste Afro-Cubaanse muziek bevat - wat ik overigens een betere aanduiding vind dan salsa - die ik in vijf jaar heb opgenomen. De afgelopen vijf jaar heb ik mij min of meer in mijn huis opgesloten. Ik ben dan ook zeer blij dat ik eindelijk van dat contract met Coco af ben en nu de muziek kan opnemen waar ik voor 100% achter sta. Die Afro-Cubaanse ritmes, waar ik het zojuist over had, zijn van Cuba naar de Verenigde Staten overgewaaid en vervolgens door Portoricanen naar hun vaderland gebracht. De laatste tijd vinden we ze ook veel in Venezuela, waar salsa erg in opkomst is.

HvR
Over Puerto Rico gesproken, je broer Charlie woont daar tegenwoordig?

EP
Dat klopt. Ongeveer twee jaar geleden is hij van New York naar Puerto Rico vertrokken. Hij heeft het daar prima naar zijn zin en treedt er ook erg veel op. Er is trouwens iemand die onlangs onze stamboom heeft uitgezocht en de Palmieri's blijken van Italiaans-Afrikaanse afkomst te zijn. Onze voorouders in Italië waren van adel; het waren graven. Als dit binnenkort bekend wordt krijgen wij titel van graaf.

HvR
Vertel eens iets over je nieuwe elpee.

EP
Er zijn op de plaat <"Eddie Palmieri", Bárbaro, 205> zeer veel instrumenten te horen. Zo hoor je er op de A-kant 29, waaronder vijf saxofoons, vier trompetten en twee hoorns, een hobo en cello's. Er is veel overgedubd, want alle trompetten worden bespeeld door Victor Paz en alle trombones door Barry Rogers. De twee nummers op kant A zijn al acht jaar geleden gecomponeerd, maar zijn al die tijd in de kast blijven liggen. Ze zijn gearrangeerd door de inmiddels overleden René Hernandez. Het eerste nummer, "El día que me quieras", is een variatie op een tango. Het begint als een ballade, gaat dan over in een fuga met cello's, en als het orkest invalt krijg je eerst een paar maten tango en verder is het salsa. Ik ben over de hele plaat zeer tevreden.

HvR
Je werkt al heel lang samen met Ismael Quintana. Heb jij hem ontdekt?

EP
Zolang ik een eigen band heb neemt Ismael Quintana "The Gentleman Of Salsa" de zang voor zijn rekening. Ik hoorde hem voor het eerst zingen tijdens een auditie. Orlando Marín, met wie ik vroeger nog in een high school band heb gespeeld, had deze auditie georganiseerd, omdat hij een zanger voor zijn orkest zocht. Quintana was één van de kandidaten. Hij was toen zeventien of achttien jaar oud. Enkele jaren later, toen ik mijn eigen band ging formeren, heb ik contact met hem opgenomen en vanaf die tijd <1961> is hij mijn zanger. Wat de plaatopnamen betreft scheidden in 1974 onze wegen, omdat ik bij Coco zat en Ismael als solo-artiest een contract bij Fania tekende. Omdat Bárbaro een Fania-label is, zingt hij op mijn nieuwe elpee weer mee. Sinds 1968 maak ik echter ook met Cheo Feliciano opnamen. Mijn eerste plaat waar hij op zong was "Champagne".

HvR
In Europa zagen we je steeds op een vleugel spelen, terwijl je in New York van een elektrische piano gebruik maakt. Hoe komt dat?

EP
In de States wordt bijna altijd op elektrische piano's gespeeld. In de eerste plaats is er bijna geen enkele club die over een vleugel beschikt, in de tweede plaats is het veel moeilijker dan in Europa om er een te huren. Vandaar dat zelfs in de grote concertzalen bijna nooit een vleugel te zien is. Ik speel nu zelf op een Yamaha Grand Piano en ik ben over het geluid hiervan zeer tevreden. Het geluid benadert dat van een acoustische vleugel.

HvR
Eddie, bedankt voor dit interview en we hopen je gauw weer in Nederland te zien.